Bible

Upgrade

Your Church Presentations in Minutes

Try RisenMedia.io Today!

Click Here

Nehemiah 10

:
Dutch - HTB2007
1 Hier volgen de namen van degenen die tekenden: gouverneur Nehemia (de zoon van Hachalja),
2 Zidkia, Seraja, Azarja, Jeremia,
3 Pashur, Amarja, Malkia,
4 Hattus, Sebanja, Malluch,
5 Harim, Meremoth, Obadja
6 Daniël, Ginnethon, Baruch,
7 Mesullam, Abia, Miamin,
8 Maäzja, Bilgai en Semaja, allen priesters.
9 Dit zijn de namen van de Levieten die tekenden: Jesua, de zoon van Azanja, Binnuï, de zonen van Henadad: Kadmiël,
10 Sebanja, Hodia, Kelita; Pelaja, Hanan,
11 Micha, Rehob, Hasabja,
12 Zakkur, Serebja,
13 Hodia, Bani en Beninu.
14 De leiders die tekenden waren Paros, Pahath-Moab, Elam, Zattu, Bani,
15 Bunni, Azgad, Bebai,
16 Adonia, Bigvai, Adin,
17 Ater, Hizkia, Azzur,
18 Hodia, Hasum, Bezai,
19 Harif, Anathoth, Nebai,
20 Magpias, Mesullam, Hezir,
21 Mesezabeël, Zadok, Jaddua,
22 Pelatja, Hanan, Anaja,
23 Hosea, Hananja, Hassub,
24 Hallohes, Pilha, Sobek,
25 Rehum, Hasabna, Maäseja,
26 Ahia, Hanan, Anan,
27 Malluch, Harim en Baäna.
28 Zij tekenden allemaal uit naam van het hele volk, dus uit naam van de gewone mensen, de priesters, Levieten, poortwachters, koorleden, tempelhorigen en alle anderen die zich met hun vrouw en de kinderen die oud genoeg waren om het te begrijpen, hadden afgescheiden van de heidense volken om God te dienen.
29 Wij stemden allemaal van harte in met deze eed. En wij zwoeren dat de Oppermachtige HERE ons mocht straffen als we ons niet aan alle wetten zouden houden, die Hij ons door Zijn knecht Mozes had gegeven.
30 Wij beloofden ook dat wij onze zonen en dochters niet zouden laten trouwen met niet-Joodse vrouwen en mannen.
31 Als niet-Joodse mensen graan of andere artikelen te koop zouden aanbieden op een sabbatdag of een andere heilige dag, spraken wij af niets van hen te kopen. Wij kwamen overeen dat wij eens in de zeven jaar het bouwland een jaar zouden laten braakliggen. In dat jaar zouden wij ook de schulden van onze Joodse broeders kwijtschelden.
32 Verder spraken wij af jaarlijks een vast bedrag aan de tempel te geven.
33 Want er was geld nodig voor het offerbrood, het dagelijkse spijs en brandoffer en de viering van de sabbat, het begin van een nieuwe maand en andere feesten. Bovendien hadden we geld nodig om andere dingen te kopen, die voor het werk in de tempel nodig waren. En er moest geld komen voor het offer voor de verzoening van Israëls zonden.
34 Toen lootten wij erom welke families van priesters, Levieten of gewone mensen hout moesten halen voor de brandoffers in de tempel. Dit gebeurde in overeenstemming met de voorschriften uit de wet en het hout moest jaarlijks op een vastgestelde tijd worden geleverd.
35 Wij beloofden dat we elk jaar de eerste opbrengst van elke oogst naar de tempel zouden brengen. Wij zouden zowel de opbrengst van onze akkers als van onze vruchtbomen geven.
36 En we spraken af onze oudste zonen en de eerstgeborenen van ons rund en kleinvee aan God te geven, zoals de wet vereist. We zouden ze bij de priesters brengen, die in de tempel dienst deden.
37 Zij moesten al het geschonken voedsel in de tempel opslaan. Dat was dus het beste deel van de graanoogst, de bijdragen voor de priesters en Levieten, de eerste vruchten en de eerste nieuwe wijn en olijfolie. Wij beloofden een tiende deel van de opbrengst van onze akkers aan de Levieten te geven. Zij moesten dat in onze steden op het platteland ophalen.
38 Er moest altijd een priester (dus een nakomeling van Aäron) bij zijn wanneer de Levieten deze tienden ophaalden. Een tiende deel van al het opgehaalde voedsel ging naar de tempel en werd in de voorraadkamers opgeslagen.
39 De wet zei dat het volk en de Levieten deze bijdragen, bestaande uit graan, nieuwe wijn en olijfolie, naar de tempel moesten brengen en in de heilige vaten opslaan. Dienstdoende priesters, poortwachters en koorleden konden er dan gebruik van maken. Zo spraken wij af dat wij de tempel van onze God niet zouden verwaarlozen.