John 1
1 In het allereerste begin was Christus (A) er al. Hij was bij God en was Zèlf God.
2 ***
3 Alles ontstond door Zijn Woord. Zonder Hem is niets ontstaan; al het bestaande heeft Hij gemaakt.
4 In Hem is eeuwig leven en dat leven is het licht voor de mensen.
5 Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in zijn macht kunnen krijgen.
6 God stuurde Johannes om de mensen ervan te overtuigen dat Jezus Christus het licht is. Het was zijn taak de mensen tot geloof te brengen.
7 ***
8 Johannes was zelf niet het licht maar iemand die over het licht vertelde.
9 Want het echte licht, dat is Christus (B), kwam in de wereld om iedereen te verlichten.
10 Christus kwam in de wereld die door Hem Zelf gemaakt is, maar de wereld wilde niets van Hem weten.
11 Hij kwam in Zijn eigen land, maar Zijn eigen volk heeft Hem niet aanvaard.
12 Maar allen die Hem wel aanvaard hebben, heeft Hij het recht gegeven kinderen van God te worden.
13 Door geloof in Zijn naam worden zij opnieuw geboren, natuurlijk niet als mens, maar geestelijk uit God.
14 En Christus (A) kreeg een menselijk lichaam en leefde bij ons hier op aarde. Hij was vol vergevende liefde en waarheid. Wij hebben gezien hoe groot en machtig Hij is, de enige Zoon van de hemelse Vader.
15 Johannes was Zijn getuige, die zei: "Ik heb gezegd dat er na mij Iemand zou komen, Die er eerder was dan ik. Hij was er al voordat ik geboren werd."
16 Omdat Christus zo oneindig veel heeft, hebben wij zoveel gekregen. Hij heeft ons met het goede overladen.
17 In de wet van Mozes is ons al verteld wat wij wel en niet moeten doen. Maar Jezus Christus bracht ons genade en waarheid.
18 Geen mens heeft God ooit gezien. Maar Zijn enige Zoon, Jezus Christus, Die één met Hem is, heeft ons laten zien wie God is.
19 De Joodse leiders stuurden priesters en tempeldienaars naar Johannes om te vragen wie hij was.
20 "Ik ben de Christus niet", vertelde hij hun.
21 "Wie dan wel?" vroegen zij. "Elia?" "Nee", antwoordde hij. "Bent u dan de profeet die komen zou?" was hun volgende vraag. "Ook niet", zei Johannes.
22 "Maar wie bent u dan? Zeg het alstublieft, anders kunnen wij niet eens antwoord geven aan de mensen die ons gestuurd hebben."
23 Hij zei: "Ik ben iemand die in de woestijn roept: 'Maak de weg vrij voor de Here!' De profeet Jesaja heeft dit voorspeld." (C)
24 Er stonden ook enkele Farizeeërs bij,
25 die vroegen: "Als u de Christus niet bent en ook niet Elia of de profeet, waarom doopt u dan?"
26 Hij antwoordde: "U weet dat ik mensen met water doop. Maar temidden van u staat Hij Die u nog niet kent.
27 Hij zal na mij prediken; Hij is zo belangrijk dat ik het zelfs niet waard ben om Zijn schoenen vast te maken."
28 Dit gebeurde in Bethanië aan de overkant van de rivier de Jordaan, de plaats waar Johannes mensen doopte.
29 De volgende morgen zag hij Jezus aankomen. "Kijk", riep hij. "Het offerlam van God! Hij neemt de schuld van de wereld op Zich.
30 Hem bedoelde ik toen ik zei: 'Na mij komt Iemand Die er eerder was dan ik. Want Hij was er al voordat ik geboren werd.'
31 Ik kende Hem nog niet, maar ik ben gekomen om de mensen met water te dopen om Hem aan Israël bekend te maken.
32 Ik heb de Heilige Geest als een duif uit de hemel zien komen en Hij bleef op Jezus.
33 Toen wist ik nog niet dat Hij het was. Maar God had tegen mij gezegd: 'Op wie u de Heilige Geest ziet neerdalen en blijven, dat is Hem. Hij zal de mensen dopen met de Heilige Geest.'
34 Nu ik dat gezien heb, ben ik ervan overtuigd dat Hij de Zoon van God is."
35 De volgende morgen was Johannes op dezelfde plaats met twee van zijn discipelen.
36 Hij zag Jezus voorbijgaan en zei: "Kijk, Hij is het offerlam van God!"
37 Toen zijn twee discipelen dat hoorden, gingen zij Jezus achterna.
38 Jezus merkte dat zij Hem volgden. Hij keerde Zich om en vroeg: "Wat willen jullie?"
39 Zij vroegen: "Meester, waar woont U?"
40 "Kom maar kijken", zei Hij. Dus gingen zij met Hem mee, zagen waar Hij woonde en bleven de rest van de dag bij Hem. Dit gebeurde rond vier uur 's middags.
41 Een van deze twee mannen was Andreas, de broer van Simon Petrus.
42 Hij ontmoette zijn broer Simon en zei tegen hem: "Wij hebben de Christus gevonden."
43 En hij bracht Simon bij Jezus. Jezus keek Simon aan en zei: "Jij bent Simon, de zoon van Johannes. Jij krijgt een andere naam. Ik noem je voortaan Petrus."
44 De volgende dag besloot Jezus naar Galilea te gaan. Onderweg ontmoette Hij Filippus. "Kom", zei Hij, "ga met Mij mee."
45 Filippus kwam, net als Andreas en Petrus, uit Bethsaïda.
46 Filippus ging naar Nathanaël en zei tegen hem: "Wij hebben de Christus gevonden, over wie Mozes en de profeten hebben geschreven. Hij heet Jezus en is de zoon van een zekere Jozef uit Nazareth."
47 "Uit Nazareth? Kan daar iets goeds vandaan komen?" zei Nathanaël. "Kom maar mee", antwoordde Filippus, "dan kun je Hem zien."
48 Toen Jezus Nathanaël zag aankomen, zei Hij: "Kijk, een eerlijke, oprechte man, een echte Israëliet!"
49 "Kent U mij dan?" vroeg Nathanaël verbaasd. Jezus antwoordde: "Voordat Filippus je vroeg mee te gaan, zag Ik je al onder de vijgeboom zitten."
50 "Meester", zei Nathanaël, "U bent de Zoon van God! De koning van Israël!"
51 Jezus antwoordde: "Dat geloof je omdat Ik zei dat Ik je onder de vijgeboom zag zitten? Je zult nog grotere daden zien!
52 Werkelijk, jullie zullen zelfs de hemel open zien en de engelen van God die heen en weer gaan tussen God en Mij."