Jeremiah 50
1 Dit is de boodschap van de HERE, gericht tegen Babel en de Chaldeeën, uitgesproken door de profeet Jeremia:
2 Vertel heel de wereld dat de stad Babel zal worden ingenomen; haar god Bel zal voor schut worden gezet en Marduk zal worden vernederd! Hetzelfde geldt voor hun afbeeldingen.
3 Want uit het noorden zal een volk op haar neerkomen met zo'n vernietigende kracht dat er nooit meer iemand zal wonen: alles zal verdwijnen; mens en dier zullen vluchten.
4 Dan zullen de inwoners van Israël en Juda bijeenkomen. Zij zullen huilen en de HERE, hun God, zoeken; zij zullen de weg vragen naar Sion en beginnen aan de terugweg naar huis. "Vooruit", zullen zij zeggen, "laten we ons met de HERE verenigen door een eeuwig verbond, dat nooit meer zal worden verbroken."
5 ***
6 De mensen van mijn volk leken op een kudde verdwaalde schapen. Hun herders hebben hen weggeleid en in de bergen losgelaten. Zij raakten de weg kwijt, dwaalden wat rond en wisten niet meer hoe zij terug moesten komen bij de weide.
7 Ieder die hen tegenkwam, verslond hen en zei: "Wij kunnen deze mensen ongestraft aanvallen, want zij hebben gezondigd tegen de HERE, de God van gerechtigheid, de hoop van hun voorouders."
8 Maar nu, vlucht weg uit Babel, uit het land van de Chaldeeën; leid mijn volk weer naar huis, net als geiten die in de kudde voorop gaan.
9 Want kijk, Ik verzamel een leger van grote volken uit het noorden dat Babel zal aanvallen en vernietigen. De pijlen van de vijand gaan recht op hun doel af, zij missen niet!
10 Babel zal worden leeggeroofd, tot iedere plunderaar genoeg heeft, zegt de HERE.
11 Ook al was u blij, Chaldeeën, plunderaars van mijn volk, al bent u zo vet als koeien die in malse weiden grazen en al hinnikt u als hengsten,
12 toch zal uw moeder worden overladen met schaamte, want zij zal de minste onder de volken worden, een wildernis, een droog en woest land.
13 Door de toorn van de HERE zal Babel een troosteloze woestenij worden, waar geen mens zal wonen. Voorbijgangers zullen het hoofd schudden en u uitlachen om al uw wonden.
14 Ja, maak u klaar voor het gevecht tegen Babel, alle volken rondom; laten uw boogschutters op haar schieten, spaar geen pijlen, want zij heeft gezondigd tegen de HERE.
15 Schreeuw naar haar van alle kanten. Kijk! Zij geeft zich al over! Haar muren worden omvergetrokken. De HERE heeft wraak genomen. Neem nu zelf wraak en behandel haar zoals zij anderen heeft behandeld!
16 Stuur de boerenknechten weg. Laten zij naar hun eigen land terugvluchten als de vijand in aantocht is.
17 Israël lijkt op een schaap dat door de leeuwen wordt opgejaagd. Eerst at de koning van Assyrië hem op; toen verbrijzelde koning Nebukadnezar van Babel zijn beenderen.
18 Daarom zegt de HERE van de hemelse legers, de God van Israël: Nu zal Ik de koning van Babel en zijn land net zo straffen als de koning van Assyrië.
19 Ik zal Israël weer terugbrengen naar haar eigen land, naar de vruchtbare velden van Karmel en Basan, waar zij haar hongerige maag weer kan vullen op de bergen van Efraïm en Gilead.
20 In die dagen, zegt de HERE, zal geen schuld worden gevonden in Israël of Juda, want Ik vergeef het overblijfsel dat Ik heb beschermd.
21 Strijders van Mij, trek op tegen het land Merathaïm (A) en tegen het volk van Pekod. (B) Ja, marcheer naar Babel, laat daar niets heel en doodt de bevolking, zoals Ik u heb opgedragen.
22 Laat de oorlogskreet door dat land klinken, de kreet van de totale vernietiging.
23 Babel, de machtigste hamer van de hele aarde, is nu zelf gebroken en ligt in stukken. Babel vervult alle volken met verbazing!
24 O Babel, Ik heb een val voor u gezet en u bent erin gelopen, want u hebt tegen de HERE gevochten.
25 De HERE heeft Zijn arsenaal geopend en de wapens van Zijn toorn tevoorschijn gehaald. De straf die over Babel komt, zal het werk zijn van de HERE, de God van de hemelse legers.
26 Ja, val haar aan vanuit verre landen; breek haar opslagplaatsen open; maak haar muren en huizen met de grond gelijk en verwoest haar helemaal. Laat niets heel.
27 Zelfs haar jonge vee niet! Dood alles! De tijd van oordeel is voor Babel gekomen.
28 Maar mijn volk zal vluchten; de mensen zullen ontsnappen naar hun eigen land en daar vertellen hoe de HERE, hun God, in Zijn toorn wraak neemt op degenen die Zijn tempel hebben verwoest.
29 Laat een oproep uitgaan voor boogschutters om naar Babel te komen; omsingel de stad, zodat niemand kan ontkomen. Behandel haar zoals zij anderen behandelde, want zij heeft zich verzet tegen de HERE, de Heilige van Israël.
30 Haar mannen zullen in de straten neervallen en sterven; al haar strijders zullen worden gedood, zegt de HERE.
31 Want kijk, Ik ben tegen u; u bent een arrogant volk en nu is de dag van de afrekening gekomen.
32 Trots land, u zult struikelen en vallen en niemand zal u helpen opstaan, want de HERE zal in de steden van Babel een vuur aansteken dat alles zal verbranden.
33 De HERE van de hemelse legers zegt: Het volk van Israël en Juda wordt onrecht aangedaan. Degenen die hen gevangen hebben genomen, houden hen vast en weigeren hen te laten gaan.
34 Maar hun verlosser is sterk. Zijn naam is HERE van de hemelse legers. Hij zal hun recht verdedigen en ervoor zorgen dat zij worden bevrijd en weer in rust en vrede in Israël kunnen wonen. Maar wat de Babyloniërs betreft: voor hen zal er geen rust zijn!
35 Het zwaard van de vernietiging zal de Chaldeeën slaan, zegt de HERE. Het zal het volk van Babel slaan en ook haar bewindslieden en wijze mannen.
36 Al haar valse profeten zullen hun verstand verliezen! Haar dapperste strijders zullen in paniek raken!
37 De oorlog zal haar paarden en strijdwagens verslinden en alle vreemdelingen in haar leger zullen zwak worden als vrouwen. Haar schatten zullen allemaal worden geroofd;
38 zelfs haar watervoorraden zullen opdrogen. En waarom? Omdat dit hele land vol staat met afgodsbeelden en haar inwoners opscheppen over hun gruwelijke praktijken.
39 Daarom zal de stad Babel struisvogels en jakhalzen als inwoners krijgen; zij zal het thuis worden van de wilde dieren uit de woestijn. Zij zal nooit meer worden bewoond door mensen; de stad zal voor altijd uitgestorven zijn.
40 De HERE verklaart dat Hij Babel zal vernietigen, net zoals hij deed met Sodom en Gomorra en de nabijgelegen steden. Sinds die tijd heeft daar niemand meer gewoond en ook in Babel zal niemand meer wonen.
41 Kijk, een groot leger uit het noorden is in aantocht! Het wordt geleid door vele koningen, die God uit verre landen heeft opgeroepen.
42 Zij zijn volledig uitgerust voor de slag; zij zijn wreed en meedogenloos. Het hoefgetrappel van hun paarden klinkt als een golf die zich op de kust werpt. O Babel, zij vallen u aan, tot de tanden gewapend en klaar voor de strijd.
43 De koning van Babel heeft het bericht ontvangen; zijn armen hangen slap langs zijn zijden; de angst overvalt hem als de weeën een bevallende vrouw.
44 Ik zal een aanvaller op hen afsturen, die hen plotseling zal overvallen, net als een leeuw uit de wildernis van de Jordaan, die op de grazende schapen loert. In een oogwenk zal Ik Babel wegjagen. Maar wie zal Ik kiezen om over haar te regeren? Want wie kan zich met Mij vergelijken? Welke heerser kan tegen mijn wil ingaan? Wie kan Mij ter verantwoording roepen?
45 Luister naar het plan van de HERE tegen Babel, het land van de Chaldeeën. Want zelfs kleine kinderen zullen als slaven worden weggesleept. O, wat een verschrikking, wat een angst zal er zijn!
46 De hele aarde zal beven door de val van Babel en haar kreet van vertwijfeling zal over de hele wereld worden gehoord.