Hebrews 2
1 Daarom moeten wij heel aandachtig luisteren naar de waarheid, die wij hebben gehoord; anders zullen wij ervan vervreemd raken.
2 Boodschappen van engelen zijn altijd waar gebleken. Wie die niet gehoorzaamde, werd gestraft.
3 Hoe durven wij dan te denken dat wij de straf zullen ontlopen, als wij geen ernst maken met de geweldige redding die door Jezus Christus Zelf is bekendgemaakt en aan ons is doorgegeven door de mensen die Hem hebben gehoord!
4 God heeft bewezen dat die boodschap waar is; door tekenen, wonderen en machtige daden. En ook door de gaven van de Heilige Geest te geven aan wie Hij wil.
5 De toekomstige wereld waarover wij spreken, zal niet geregeerd worden door engelen.
6 Nee, want in één van de Psalmen zegt David tegen God: "Wat is de mens eigenlijk, dat U zoveel om hem geeft? En wat is een mensenkind dat U Zich erom bekommert?
7 Hoewel U hem een korte tijd lager dan de engelen hebt gezet, hebt U hem nu gekroond met heerlijkheid en eer.
8 En U hebt hem het beheer gegeven over alles wat er is." (a) Toen God dit zei, bedoelde Hij ook dat alles aan Hem onderworpen zou zijn, niets uitgezonderd. Wij hebben nog niet gezien dat het al zover is,
9 maar wij zien Jezus wel. Hij heeft gedurende een tijd lager dan de engelen gestaan omdat Hij sterven moest, maar is nu door God met heerlijkheid en eer gekroond, omdat Hij door Gods genade voor ons de dood is ingegaan.
10 Door de goedheid van God heeft Jezus de dood geproefd voor iedereen in de hele wereld. Het was juist en goed dat God, Die alles terwille van Zichzelf heeft gemaakt, Jezus heeft laten lijden. Daardoor heeft Hij vele van Zijn zonen in Zijn heerlijkheid laten delen. Door Zijn lijden is Jezus hun volmaakte leider geworden, de enige die hen kon redden.
11 Nu wij door Jezus voor God zijn afgezonderd, hebben wij dezelfde Vader als Hij. Daarom schaamt Jezus Zich er niet voor ons Zijn broeders te noemen.
12 Dat komt overeen met wat in de Psalmen staat: "Ik zal met mijn broeders over God, mijn Vader, spreken. Samen zullen wij Hem eren door ons lied." (B)
13 Er staat ook: "Samen met mijn broeders zal Ik op God vertrouwen." (C) En op een andere plaats: "Kijk, hier ben Ik met de kinderen die God Mij gegeven heeft." (D)
14 Omdat wij mensen van vlees en bloed zijn, is Hij ook een mens van vlees en bloed geworden; want alleen als mens kon Hij sterven en zo de duivel, die de macht over de dood had, machteloos maken.
15 Alleen op die manier kon Hij de mensen, die hun leven lang vrees voor de dood hadden, uit de slavernij bevrijden.
16 Wij weten allemaal dat Hij Zich het lot van engelen niet aantrekt, maar wel van de nakomelingen van Abraham.
17 Het was nodig dat Jezus Christus, aan ons (Zijn broeders) gelijk werd. Anders had Hij niet onze genadige en trouwe hogepriester voor God kunnen worden; een priester die, als Hij met onze zonden afrekent, zowel genadig voor ons als trouw aan God is.
18 Omdat Hij Zelf geleden heeft en verzoeking heeft gekend, weet Hij wat het is om te lijden en verzocht te worden; daarom kan Hij ons zo goed helpen.