Psalms 65
1 Een psalm van David, een lied voor de koordirigent.
2 U komt toe dat wij in stille verwondering naar U opzien, o God. Wij willen U in Jeruzalem lofliederen zingen. Geloften willen wij U betalen.
3 U hoort al onze gebeden en alles wat leeft, mag dan ook tot U komen.
4 Het kwaad dreigde mij te overmeesteren, maar U vergeeft mij mijn zonden.
5 Gelukkig is de man die U uitkiest. U laat hem bij U komen en bij U wonen. Al het goede van Uw huis zal ons ten deel vallen, tot verzadiging toe; al het heilige in Uw tempel.
6 U antwoordt ons in oprechtheid met grote daden, God; U bevrijdt ons. De hele aarde kan op U vertrouwen; U bent er tot in de verste zeeën.
7 Met Uw kracht hebt U de bergen stevig geplant; vastgezet door Uw sterkte.
8 U laat de zeeën tot kalmte komen; zowel het bruisen van de golven als het geschreeuw van de volken.
9 Daarom zijn alle mensen (tot in de uithoeken van de aarde) bang voor de tekenen die U doet. Van oost tot west brengt men U eer en lof.
10 U komt naar ons toe en geeft ons land een overvloedige oogst. U maakt ons rijk. De beek van God is gevuld met water. U laat het koren groeien, zoals U alles laat groeien.
11 U geeft het water op de akkers, doordrenkt de voren op het land. Uw regen laat onze gewassen groeien. U zegent de gewassen.
12 Door Uw goedheid wordt onze oogst bekroond; U geeft ons overvloed.
13 De rijpe gewassen golven op de akker; de heuvels juichen over U.
14 De vruchtbare streken zijn bezaaid met kudden; in de dalen groeit welig het koren. Heel het land jubelt en zingt. Heel deze overvloed is er dank zij U.