Galatians 1
1 Van: De apostel Paulus en alle christenen die hier bij mij zijn. Aan: De gemeenten in Galatië. Ik ben niet door mensen uitgekozen om apostel te zijn, maar door Jezus Christus en God de Vader, Die Hem uit de dood heeft laten opstaan.
2 ***
3 De genade en vrede van God, onze Vader, en van onze Here Jezus Christus wens ik u toe.
4 Christus heeft Zichzelf voor onze zonden aan de dood overgegeven, om ons te bevrijden uit de macht van de hedendaagse slechte wereld. Hij deed daarmee de wil van God, onze Vader,
5 Die daarvoor altijd en eeuwig geëerd en geprezen zal worden. Amen.
6 Ik ben verbaasd dat u mijn woorden zo vlug naast u hebt neergelegd en een ander 'evangelie' gelooft. God heeft in Zijn liefde en goedheid door Jezus Christus eeuwig leven gegeven en nu gelooft u een boodschap die niet van God is!
7 U bent van de wijs gebracht door bepaalde personen, die een verkeerd beeld van Christus geven.
8 Als iemand aankomt met een andere leer dan het goede nieuws dat u van mij gehoord hebt, moet u hem uit de weg gaan als een vervloekte; zelfs al zou ik het zijn of een engel uit de hemel.
9 Ik zeg het nog eens: Als iemand u een andere leer brengt dan het goede nieuws, dat u van ons ontvangen hebt, moet u hem uit de weg gaan. Zo iemand is een vloek.
10 Probeer ik bij de mensen in de gunst te komen? Praat ik iedereen naar de mond? Nee, ik probeer Gods wil te doen. Als ik de mensen naar de mond zou praten, zou ik geen dienaar van Christus zijn.
11 U moet weten, broeders, dat het goede nieuws dat ik bekendmaak, niet door mensen is bedacht.
12 Ik heb het van niemand minder dan Jezus Christus ontvangen. Hij heeft het mij Zelf bekendgemaakt; ik heb het niet van mensen.
13 U hebt wel gehoord wat ik heb gedaan toen ik nog een aanhanger van de Joodse godsdienst was. Ik heb de christenen fanatiek vervolgd en geprobeerd hen uit te roeien.
14 Ik was één van de vurigste Joden van mijn leeftijd en deed mijn uiterste best de tradities van onze voorouders te handhaven.
15 Maar toen vond God dat de tijd gekomen was dat Zijn Zoon in mij kwam wonen. Al voor mijn geboorte had Hij dat besloten; wat een genade! Hij wilde dat ik het goede nieuws van Zijn Zoon bij de andere volken bekend zou maken. Ik ben er niet onmiddellijk met iemand anders over gaan praten,
16 ***
17 zelfs niet met de mannen in Jeruzalem die al vccr mij apostel waren. Nee, ik vertrok naar Arabië en keerde daarna naar Damascus terug.
18 Pas drie jaar later ging ik naar Jeruzalem om Petrus te leren kennen en ik logeerde een week of twee bij hem.
19 De enige andere apostel die ik toen ontmoet heb, was Jakobus, de broer van onze Here.
20 Denk nu niet dat ik lieg. God weet dat ik de waarheid spreek.
21 Daarna ging ik naar Syrië en Cilicië. En nog steeds wisten de christenen van Judea niet hoe ik er uitzag.
22 ***
23 Het enige wat zij over mij hoorden, was dat de man die hen vroeger vervolgde, nu zelf het goede nieuws van het geloof in Christus bekendmaakte; het geloof dat hij vroeger probeerde uit te roeien.
24 En zij prezen God voor wat met mij gebeurd was.