1 Samuel 2
1 Daarna zong Hanna een loflied voor de HERE: "Wat heeft de HERE mij blij gemaakt! Wat een kracht heeft Hij mij gegeven! Nu kan ik vrijuit tegen mijn vijanden spreken, want de HERE heeft mij verlost. Wat een vreugde!
2 Niemand is zo heilig als de HERE! Er is geen andere God, geen andere Rots dan onze God.
3 Wees niet langer trots en zelfingenomen! De HERE weet wat u hebt gedaan en zal uw daden beoordelen.
4 Zij die machtig waren, zijn het nu niet meer! Zij die zwak waren, zijn nu sterk.
5 Die het goed hadden, lijden nu honger; die honger leden, zijn nu goed doorvoed. De onvruchtbare vrouw heeft nu zeven kinderen; zij die vele kinderen had, kan nu niet meer baren.
6 De HERE doodt en Hij maakt levend. Hij laat de mens neerdalen in het dodenrijk en leidt hem daar ook weer uit.
7 Sommigen geeft Hij armoede, anderen rijkdom. De één vernedert Hij, de ander wordt verhoogd.
8 Hij tilt de armen op uit het stof (ja, uit de vuilnishoop) en behandelt hen als vorsten en geeft hun eer en aanzien. Want de hele aarde is door de HERE geschapen en Hij houdt de wereld in Zijn hand.
9 Hij zal hen die Hem aanbidden, beschermen; maar de goddelozen zullen tot zwijgen worden gebracht in de duisternis. Niemand zal slagen door zijn eigen kracht alleen.
10 Zij die tegen de HERE vechten, zullen worden gebroken; vanuit de hemelen laat Hij tegen hen de donder weerklinken. Hij oordeelt over de hele aarde. Hij geeft Zijn koning kracht en aan Zijn Gezalfde grote eer."
11 Zo ging Elkana zonder Samuël naar Rama terug; het kind werd een dienaar van de HERE, want hij hielp de priester Eli.
12 De zonen van Eli waren slechte mannen, die niets om de HERE gaven.
13 Het gebeurde regelmatig dat zij hun dienaar erop uit stuurden wanneer iemand een offer bracht. Terwijl het vlees van het offerdier werd gekookt, stak de dienaar een driepuntige vleeshaak in de pot waarbij alles wat aan de haak omhoog kwam voor de zonen van Eli was. Alle Israëlieten die naar Silo kwamen om te aanbidden, werden op die manier behandeld.
14 ***
15 Soms kwam de dienaar nog voordat het vet op het altaar in brand was gestoken en eiste het nog rauwe vlees op voordat het werd gekookt, zodat het kon worden geroosterd.
16 Als de man die het offer bracht, antwoordde: "Neem zoveel u wilt, maar eerst moet het vet worden verbrand, zoals de wet voorschrijft", dan zei de dienaar brutaalweg: "Nee, ik wil het nu hebben en als ik het niet goedschiks krijg, neem ik het kwaadschiks."
17 Zo zondigden de beide jongemannen ernstig in de ogen van de HERE. Zij maakten immers misbruik van de offers van het volk aan de HERE.
18 Samuël, hoewel nog steeds een kind, was een dienaar van de HERE en droeg een kleine linnen mantel, naar het voorbeeld van de priesters.
19 Elk jaar maakte zijn moeder een mantel voor hem en bracht hem die wanneer zij en haar man hun offer kwamen brengen.
20 Voordat zij weer naar huis gingen, zegende Eli Elkana en Hanna en vroeg God hun nog meer kinderen te geven, die de plaats konden innemen van het kind dat zij aan de HERE hadden geschonken.
21 En de HERE gaf Hanna nog drie zonen en twee dochters. Ondertussen groeide Samuël dicht bij de HERE op.
22 Ook al was Eli erg oud, toch wist hij heel goed wat zijn zonen het volk aandeden. Hij wist bijvoorbeeld dat zij sliepen met de vrouwen die bij de ingang van de tabernakel hielpen.
23 "Ik heb van het volk van de HERE vreselijke verhalen gehoord over wat jullie doen", zei Eli tegen zijn zonen. "Het is iets vreselijks het volk van de HERE te laten zondigen. Als mensen tegen elkaar zondigen, wordt dat al zwaar gestraft; hoeveel te meer dan deze zonden van jullie die tegen de HERE zijn bedreven?" Maar zij luisterden niet naar hun vader, want de HERE had Zich al voorgenomen hen te doden.
24 ***
25 ***
26 De jonge Samuël groeide op en was geliefd, zowel bij de HERE als bij de mensen.
27 Op een dag kwam een profeet bij Eli en gaf hem de volgende boodschap van de HERE: "Heb Ik mijn kracht niet duidelijk laten zien aan uw voorouders, toen zij slaven waren onder Farao in Egypte?
28 Heb Ik uw stamvader Levi niet uit al zijn broers gekozen om mijn priester te worden, te offeren op het altaar, reukwerk te verbranden en de priesterlijke mantel te dragen als hij Mij diende? Heb Ik de offergeschenken van het volk niet toegewezen aan u, de priesters?
29 Waarom misbruikt u de offers die Mij worden gebracht? Waarom hebt u uw zonen meer geëerd dan Mij? Waarom hebt u zich volgegeten van de beste offers van mijn volk Israël, die alleen Mij toekomen?
30 Daarom verklaar Ik, de HERE, de God van Israël, dat ook al heb Ik beloofd dat uw familie altijd mijn priesters zouden blijven, u niet moet denken ongestoord met deze gruwelijke praktijken te kunnen doorgaan. Ik zal alleen eren, die Mij eren en Ik zal verachten wie Mij verachten.
31 Ieder van uw familieleden zal voortaan jong sterven, zodat zij niet langer als priester zullen dienen. (A) Uw familie zal worden vernietigd.
32 Hoewel u de zegeningen zult zien, die Ik aan mijn volk zal geven, zult u in mijn heiligdom vreselijke dingen zien gebeuren. (B) Geen man uit uw familie zal oud worden.
33 De enkeling, die Ik niet van mijn altaar zal wegdoen, zal al deze dingen met pijn moeten aanzien en van verdriet wegkwijnen. Alle leden van uw familie zullen in de kracht van hun leven sterven.
34 En om te bewijzen dat wat Ik heb gezegd zal gebeuren, zal Ik ervoor zorgen dat uw zonen Hofni en Pinehas op dezelfde dag sterven!
35 Daarna zal Ik een betrouwbare priester aanstellen, die Mij zal dienen en alles zal doen wat Ik hem opdraag. Ik zal zijn huis zegenen en hij zal Mij altijd trouw blijven.
36 Al uw nakomelingen die nog overblijven, zullen zich diep voor hem buigen en hem smeken om brood en geld. 'Alstublieft', zullen zij zeggen, 'geef mij toch een plaatsje bij de priesterdienst, zodat ik nog wat te eten krijg."