Psalms 51
3 Geef mij genade, o God, hoewel ik dat niet heb verdiend. Laat toch blijken hoe groot uw liefde en goedheid is. Wilt U door uw vergevende mildheid mijn zonden wegdoen?
4 Reinig mij toch van deze zonde, die een smet op mij werpt.
5 Ik weet dat ik heb gezondigd, steeds opnieuw gaan mijn gedachten terug naar deze daad, waarmee ik van uw pad afweek.
6 Mijn God, ik heb tegen U gezondigd en uw gebod overtreden. Uw uitspraken zijn altijd rechtvaardig, uw oordelen zijn altijd zuiver.
7 Ik weet dat ik vanaf mijn geboorte al een zondaar ben, ja zelfs vanaf het moment van mijn bevruchting.
8 En U wilt dat uw waarheid wordt nagevolgd, tot diep in mijn hart. U geeft mij uw wijsheid, tot diep in mijn hart.
9 Wilt U met hysop de zonde van mij afwassen, dan zal ik helemaal schoon zijn. Als U mij wast, ben ik witter dan sneeuw.
10 Wilt U mij weer blijdschap en echte vreugde geven? Mijn lichaam en mijn ziel zijn terneergeslagen, maar U kunt mij weer oprichten en U laten prijzen.
11 Let niet op mijn zonden en vernietig al mijn misstappen.
12 Geeft U mij een zuiver hart, mijn God, en een nieuwe geest die mij innerlijk standvastig maakt.
13 Stuur mij niet van u weg en laat uw Heilige Geest niet van mij wijken.
14 Ik wil zo graag opnieuw de blijdschap over uw redding ervaren. Ik wil U volgen en mijn gehoorzaamheid aan U zal mij kracht geven.
15 Dan zal ik ook aan andere zondaars laten zien wat uw wil is, zodat zij zich bekeren en U ook zullen volgen.
16 Bevrijd mij van de schuld die ik op mij heb geladen, o God. U bent de God van mijn heil. Ik wil over uw rechtvaardigheid juichen.
17 Here, stel mij in staat U openlijk lof en eer te geven.
18 Want ik weet dat U er geen prijs op stelt dat ik U nu brandoffers zou brengen, daar gaat het U niet om.
19 Het werkelijke offer waarop U wacht, is een aan U overgegeven geest van iemand die weet dat hij niet zonder U kan. En een hart dat geheel en al weet dat U de enige bent die helpen kan. Zulke mensen stuurt U nooit weg, mijn God.
20 Wilt U Jeruzalem zegenen en haar muren herbouwen?
21 Dan zullen de offers die volgens de wet worden gebracht, U genoegen doen. Dan zullen grote brandoffers aan U gebracht worden, hele stieren worden op uw altaar gebracht.