Numbers 22
1 Hierna braken de Israëlieten op en reisden naar de vlakten van Moab. Ten oosten van de Jordaan, tegenover Jericho, sloegen zij hun kamp op.
7 De boodschappers die hij stuurde, behoorden tot de hoogste leiders uit Moab en Midjan. Zij zochten Bileam op met het loon voor zijn waarzegging al in de hand en legden hem uit wat Balak van hem wilde.
8 ‘Blijf hier vannacht,’ zei Bileam, ‘en morgenochtend zal ik jullie zeggen wat de Here wil dat ik zeg.’ Dat deden zij.
9 Die nacht kwam God naar Bileam en vroeg hem: ‘Wie zijn die mannen die bij u zijn?’
10 ‘Koning Balak van Moab heeft hen gestuurd,’ antwoordde hij.
11 ‘De koning zegt dat er een volk uit Egypte is gekomen en aan de grens van Moab zijn kamp heeft opgeslagen. Hij wil dat ik onmiddellijk naar hem toe kom om dat volk te vervloeken, in de hoop dat hij het dan met succes kan bestrijden.’
12 ‘Ga daar niet naar toe!’ zei God tegen hem. ‘U mag hen niet vervloeken, want Ik heb hen gezegend.’
13 De volgende morgen zei Bileam tegen de boodschappers: ‘Gaat u maar terug naar uw land. De Here staat niet toe dat ik met u mee ga.’
14 Zo keerden de boodschappers terug en brachten Bileams weigering over aan koning Balak.
15 Maar Balak gaf de moed nog niet op. Hij stuurde opnieuw boodschappers, maar nu waren het er meer dan de eerste keer en zij waren nog hoger in aanzien.
18 Maar Bileam antwoordde: ‘Ook al gaf hij mij een paleis vol goud en zilver, dan nog kan ik niets doen wat ingaat tegen de opdracht van de Here, mijn God.
19 Maar u kunt hier vannacht blijven, dan zal ik de Here nog eens om zijn mening vragen. Misschien heeft Hij nog iets aan zijn woorden toe te voegen.’
20 Die nacht zei God tegen Bileam: ‘Sta op en ga met deze mannen mee, maar zorg ervoor dat u alleen dat zegt wat Ik u opdraag.’
21 Zo zadelde Bileam de volgende morgen zijn ezelin en vertrok met de boodschappers naar Moab.
24 De Engel van de Here stond nu tussen twee muren op de weg, waar aan weerszijden wijngaarden lagen.
25 Toen de ezelin de Engel van de Here daar zag staan, drukte ze zich tegen de muur, zodat Bileams voet beklemd raakte. Dat leverde de ezelin opnieuw slaag op.
26 De Engel van de Here ging naar een plaats waar de weg zo smal was dat de ezelin er niet meer door kon.
27 Toen de ezelin dat zag, ging ze op de weg liggen! Maar nu werd Bileam pas goed boos en hij ranselde de ezelin af met zijn stok.
28 Toen liet de Here de ezelin spreken! ‘Wat heb ik misdaan dat u mij nu al drie keer hebt geslagen?’ vroeg zij Bileam.
29 ‘Omdat je een spelletje met mij speelt!’ schreeuwde Bileam boos. ‘Als ik een zwaard bij me had, zou ik je doden!’
30 ‘Heb ik zoiets ooit eerder in mijn leven gedaan?’ vroeg de ezelin. ‘Nee,’ moest Bileam toegeven.
31 Toen opende de Here Bileams ogen en hij zag de Engel van de Here met het getrokken zwaard op de weg staan. Toen boog Bileam het hoofd en liet zich op de grond vallen.
32 ‘Waarom hebt u uw ezelin driemaal geslagen?’ vroeg de Engel van de Here hem. ‘Ik ben gekomen om u tegen te houden, want u bevindt zich op een weg die Ik u niet heb gewezen.
33 Driemaal zag de ezelin Mij staan en ontliep zij Mij. Als zij dat niet had gedaan, was u nu dood en zou Ik haar hebben laten leven.’
34 Toen bekende Bileam: ‘Ik heb gezondigd. Ik was mij er niet van bewust dat U op de weg stond. Ik zal naar huis teruggaan als U dat wilt.’
35 Maar de Engel van de Here zei: ‘Ga met die mannen mee, maar zeg alleen dat wat Ik u opdraag te zeggen.’ Zo reisde Bileam met de mannen verder.
36 Toen koning Balak hoorde dat Bileam in aantocht was, verliet hij de hoofdstad en ging hem tegemoet tot de rivier de Arnon, de grens van zijn land.
37 ‘Waarom hebt u zo lang gewacht met hier te komen?’ vroeg hij Bileam. ‘Geloofde u niet dat ik u zou belonen?’
38 Bileam antwoordde: ‘Ik ben gekomen, maar ik kan niets anders zeggen dan wat God mij opdraagt te zeggen. Dat zijn dus de woorden die ik zal spreken.’
39 Bileam vergezelde de koning naar Kirjat-Chusot,
40 waar koning Balak ossen en schapen offerde en ook aan Bileam en de boodschappers dieren gaf voor hun offers.
41 De volgende morgen nam Balak Bileam mee naar de top van de hoogte van Baäl. Vanaf dat punt konden zij een deel van het volk Israël zien.